Er is recentelijk een maatschappelijk discussie opgelaaid over de vraag of boa’s in de gemeente Utrecht en andere grote steden een hoofddoek of keppel mogen dragen. Een meerderheid van de gemeenteraad heeft terecht een motie aangenomen en besloten om ermee akkoord te gaan. Tot ons grote verbazing observeren wij echter dat deelnemers aan het debat ongegronde, emotionele of onvolledige standpunten hanteren.
Er klinkt kritiek zoals dat de hoofddoek een symbool is van de ideologie van de politieke Islam. Of dat de hoofddoek een identiteit is. Dit zeggen sommige critici om het verbieden van een hoofddoek te faciliteren als dit als een symbool wordt gezien. Dan valt het immers niet onder de vrijheid van godsdienst. En men blijft maar rond de pot draaien met halve feiten en persoonlijke opinies zonder dit te kunnen staven met bronnen. Het feit is dat een hoofddoek wordt gedragen, omdat het een religieus voorschrift is.
Sommige politici zoals een VVD- Kamerlid hebben onverstandige statements gemaakt (Telegraaf 15 november 2021). Het Kamerlid vindt dat als de gemeenteraad het dragen van een hoofddoek door boa’s goedkeurt het dan ook maar meteen kan bepalen dat boa’s voortaan in paarse pakken rondlopen. Ongelooflijk! Wat een drogreden; een redenering die niet klopt. En nota bene geuit door een volksvertegenwoordiger. Het maakt op de eerste plaats niet uit in welke kleur pakken boa’s rondlopen. Dat is een keus die de Voorzitter van de Bond voor boa’s kan maken. Op de tweede plaats heeft het dragen van een hoofddoek niets te maken met een specifieke kleur. Beperkingen opleggen aan het dragen van een hoofddoek is zowel een inbreuk op de godsdienstvrijheid als op de lichamelijke integriteit.
Wij lazen dat Martin Sitalsing, politiechef van Midden-Nederland en portefeuillehouder Diversiteit, begin oktober heeft gezegd dat hij geen bezwaren ziet tegen een agente met een hoofddoek (Telegraaf 12 november 2021). Het zou zelfs voordelen kunnen hebben zei hij, omdat Utrecht op dit vlak nu een voorloper kan zijn van een maatschappelijke verandering en andere partners zoals de andere grote steden en de politie kan inspireren tot verandering. Verder zegt hij dat het veranderen van de kledingvoorschriften wel zorgvuldig moet gebeuren, zodat er geen problemen ontstaan met bijvoorbeeld de grondwettelijke scheiding van kerk en staat. Aan de andere kant zei de voorzitter van de vakbond BOA (lees: niet de bond maar vakbond) dat hij kritisch is over het Utrechtse besluit. De voorzitter van het vakbond vindt dat mensen in uniforme beroepen neutraliteit moeten uitstralen. Dat personeel van allerlei afkomsten moeten werken in hetzelfde uniform.
Men heeft geen flauw benul van wat de scheiding tussen kerk en staat en het neutraliteitsprincipe werkelijk inhoudt vanuit een juridisch kader en vanuit historisch perspectief. Wij zullen dit verder toelichten in dit artikel. Toen de discussie enkele jaren geleden oplaaide over of politieagenten een hoofddoek mogen dragen oordeelde Het College voor de Rechten van de Mens dat vrijheid van religie belangrijker is dan het uitstralen van neutraliteit door de politie. Voorts zijn wij het gedeeltelijk ook niet eens met deze beredenering van het College, immers de vrijheid van religie en het neutraliteitsprincipe zijn geen tegenstrijdige begrippen. Het neutraliteitsprincipe betekent namelijk niet dat een hoofddoek niet gedragen mag worden in de publieke ruimte. Hierover leest u meer onderaan in het artikel.
Volgens de voorzitter vakbond BOA bestaat er bij boa’s ook geen behoefte om een hoofddoek of een keppeltje te dragen, en dat het besluit in Utrecht puur een politiek statement is (Telegraaf 12 november 2021). Wellicht heeft hij in een grot geleefd en is hij niet op de hoogte van de behoefte die er juist bestaat om een hoofddoek te dragen als politieagent en als boa. Het argument dat het dus een “niet bestaand probleem” is houdt geen steek.
Er zijn ook geluiden hoorbaar dat een hoofddoek niet in de publieke ruimte gedragen mag worden. Laten wij nu de wet erop na slaan of dat werkelijk zo is. En wij gaan het specifieke verdrag en artikel noemen. In artikel 9, lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) staat expliciet beschreven dat een ieder het recht heeft op vrijheid van godsdienst e.d. Dit recht omvat de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. In lid 2 wordt het nog leuker; men mag dit in geen geval beperken! Dit wetsartikel is zo duidelijk als de klaarlichte dag.
Critici zullen als tegenargument aanvoeren dat in lid 2 van hetzelfde artikel ook uitzonderingsbepalingen worden vermeldt waardoor een beperking wel toegestaan is, zoals wanneer de veiligheid in ‘gevaar’ is of de openbare orde. Dan komen we weer terug bij de discussie en vragen we terecht af of het dragen van een hoofddoek ooit de veiligheid en de openbare orde heeft aangetast? Uit de praktijk blijkt dat dit niet het geval is, dus waar maakt men zich eigenlijk druk om?
Als laatst willen wij het debat rondom neutraliteit oplossen. Met de Verlichting en de Franse Revolutie kwam de scheiding van kerk en staat tot stand. Sindsdien is in de loop van de 19e en 20e eeuw ‘neutraliteit’ geïntroduceerd. Wat men er niet bij zegt is dat sinds de ‘neutraliteit’ werd ingevoerd de hoofddoek in Frankrijk en Europa zichtbaar was in het straatbeeld, in openbare gebouwen en op de werkvloer! Het dragen van een hoofddoek druiste derhalve niet in tegen het ‘neutraliteitsprincipe’ en werd geaccepteerd in de publieke ruimte. Wat houdt het neutraliteitsprincipe dan wel in? Gelovigen mogen bijvoorbeeld de politiek niet als een instrument gebruiken om andersdenkenden te vervolgen. En politiek mag geen wetten uitvaardigen om de hoofddoek te verbieden. In die zin moet het ‘neutraliteitsprincipe’ worden begrepen.
De religieuze vrijheid is een artikel uit de Nederlandse Grondwet: Dit is de hoogste nationale wet in hiërarchie na het statuut van het koninkrijk. Alleen Europese en internationale verdragen hebben voorrang. Terwijl aan de andere kant het neutraliteitsprincipe niet gecodificeerd is en derhalve geen onderdeel van enige wet uitmaakt. Kortom, de godsdienstvrijheid is een integraal onderdeel van onze constitutie en de neutraliteit is slechts een gewoonteregel.
Het Internationale Hoofd van de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap, de Vijfde Khalifa (Kalief), Zijne Heiligheid, Hazrat Mirza Masroor Ahmad werd op 17 oktober 2016 verwelkomd in het Canadese Parlement door de Eerbiedwaardige Justin Trudeau, Premier van Canada, Kabinetsleden en meer dan 50 Parlementsleden en Senatoren. Hazrat Mirza Masroor Ahmad zei:
“Het is niet wijs voor overheden of parlementen om beperkingen te plaatsen op de fundamentele religieuze gebruiken of overtuigingen van mensen. Overheden zouden zich bijvoorbeeld niet bezig moeten houden met wat voor soort kledij een vrouw kiest om te dragen (…) Als zij hun boekje zo te buiten gaan zal het aanleiding geven tot onrust en het toenemen van frustraties onder hun eigen volk. Dergelijke wrok zal alsmaar toenemen indien ongemoeid gelaten en zal uiteindelijk de vrede in de maatschappij bedreigen.”
“Het is de taak van de overheid en de parlementsleden, als bewakers van hun naties, om de wetgeving zodanig op te stellen dat hun burgers rechten verwerven in plaats van hen rechten te ontnemen.”
“…wanneer er een risico voor extremisme of het aanzetten tot haat bestaat, dan is het de taak van de overheden om in te grijpen en kordate stappen te ondernemen om hun bevolking te beschermen.”
In het proefschrift ‘Vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving’ van Hendrik Albertus Post verwijst hij naar een stuk dat geschreven is door Hirsch Ballin[*], hoogleraar aan de universiteit van Tilburg, en legt hij verder uit wat het neutraliteitsprincipe inhoudt:
“Een hoofdkenmerk van de moderne westerse samenleving is haar grote diversiteit aan groeperingen, levensstijlen, levensovertuigingen en religies. De in Nederland bestaande religieuze verdeeldheid vereist dat de staat zich neutraal opstelt en religieuze minderheden hun plaats gunt. Dit betekent dat de overheid niet categorisch groepen uitsluit op grond van hun overtuiging. De burger verwacht van de staat dat hij de levensbeschouwelijke en godsdienstige pluriformiteit eerbiedigt. De neutraliteit van de staat laat ruimte voor een gevarieerd stelsel van waarden en een verscheidenheid van uitingen van religie in de openbare sfeer. Ze impliceert de vrijheid om te leven naar de eigen godsdienstige waarden en normen. Deze neutraliteit is vooral controversieel waar zij leidt tot botsingen tussen de normen en praktijken van bepaalde religieuze minderheden en die van de meerderheid. De neutraliteit van de staat vereist geenszins dat de staat religieuze uitingen verbiedt in de publieke ruimte. Het is zelfs in strijd met de neutraliteit en de gelijke behandeling van alle burgers. De neutraliteit van de staat vraagt om het respecteren van het recht van alle burgers hun leven overeenkomstig hun persoonlijke overtuiging in te richten binnen de grenzen van de rechtsstaat.”
Ladjna Ima’illah Nederland (Ahmadiyya Moslim Vrouwenorganisatie Nederland)
[*] E.M.H. Hirsch Ballin, ‘Staat en kerk, kerk en staat’, in: S.C. den Dekker-van Bijsterveld, Kerk en staat. Hun onderlinge verhouding binnen de Nederlandse samenleving, Baarn: Amboboeken 1987, p. 13
Voor meer informatie over de status van de vrouwen in de Islam verwijst Ladjna Ima’illah Nederland (Ahmadiyya Moslim Vrouwenorganisatie Nederland) u naar de bijgaande link:
https://bieb.islamnu.nl/product/islam-en-vrouwen-rechten-van-vooroordelen-naar-feiten-al-islaam-juli-september-2021/ (Al-Islaam Juli – September 2021: Islam en vrouwenrechten – van vooroordelen naar feiten)